Een kloosterzuster poseert in de tuin. De kloosterzuster draagt een zwart habijt en een zwart scapulier (schouderkleed). Onder de zwarte kap draagt ze een witte onderkap, een witte kraag en een witte muts. De onderkap, muts en kraag zijn gesteven. Op haar scapulier is een monogram geborduurd. We herkennen o.a. de letters S, A, M en R. Er hangt een paternoster aan haar gordel.